Kanttekeningen bij het onderzoek over de salarismix in de Randstad “Een gemengd succes”
Zie de link onderaan het artikel.
Tekst hieronder Uit de Nieuwbrief van het Platform d.d. 29-12-2020
In opdracht van het ministerie van OCW is, mede naar aanleiding van onze publicatie ‘De functiemix in het mbo’, onderzoek gedaan naar het nakomen van de afspraken over de salarismix/functiemix in de Randstad.
Het rapport is ontegenzeggelijk gedegen van opzet en men heeft naast een aantal interviews met CvB’s en OR’en, evenals als het Platform, gebruik gemaakt van openbare bronnen. Maar de toch wat cryptische titel doet vermoeden dat het niet echt lekker zit met de salarismix.
“Een gemengd succes” komt tot de conclusie dat ’tussen 2010 en 2011 het aandeel docenten in LC sterk is gestegen’ en dat er ‘na 2014 (sprake is van) een lichte afname van het aandeel docenten in LC en een toename van docenten in LB in de Randstad, waardoor een derde van de afname van LB tussen 2010 en 2011 in de periode 2014-2018 teniet gedaan is’.
Deze bepaald niet glasheldere formulering geeft de werkelijkheid slecht weer, want de cijfers in het rapport laten zien dat het aandeel LC docenten sinds 2011 is teruggelopen van 54% naar 47%. En dat het aandeel LB docenten is gestegen van 37% naar 44%. Niet bepaald een succes, want ondanks de honderden miljoenen die beschikbaar werden gesteld is de trend tegengesteld aan het doel dat bereikt moest worden.
Want volgens het in dit rapport aangehaalde Convenant Leerkracht 2008 is het doel om in 2014 (!) 25% LB docenten en 65% LC docenten te hebben in de Randstad. Een terugloop van de gewenste 65% LC docenten naar 47% met 54% als tussenstation een succes? Een stijging van 37% naar 44% LB docenten in plaats van een daling naar 25%. Ook dat kan toch niet echt als een succes worden gekwalificeerd. Zelfs niet een “gemengd succes”, tenzij met ‘gemengd’ wordt bedoeld dat bij een stuk of vijf (van de 26) instellingen de doelstellingen uit het Convenant wel zijn behaald of bijna zijn behaald.
De genoemde percentages (25% LB, 65% LC, 10% LD) gelden voor de Randstad (voetnoot 1 in het Convenant). Landelijke percentages zijn 25% LB, 61% LC, 12% LD, 2% LE (voetnoot 4 in het Convenant).
Grofweg een half miljard is in de afgelopen tien jaar uitgekeerd aan de MBO instellingen in de Randstad ter verbetering van de salarismix en vermindering van de werkdruk. En er is -getuige de cijfers- bij de meeste instellingen na 2014, het jaar waarin het ministerie ophield de zaken te monitoren, maar weinig werk van gemaakt. Na 2014 is de trend simpelweg tegengesteld aan de bedoeling: LB stijgt en LC daalt. De onderstaande grafiek maakt dat overduidelijk.
Opvallend in het rapport is dat absoluut niet kan worden achterhaald waaraan (en of) de 25% van de middelen bestemd voor vermindering van de werkdruk is besteed. De conclusie is dat dit bedrag van 125 miljoen vrijwel overal is toegevoegd aan de algemene middelen. Het lijkt er een beetje op dat de nodige CvB’s doen wat ze goed dunkt zodra ze geen verantwoording meer hoeven af te leggen. Het ministerie verstrekt geoormerkt geld, maar ziet er niet op toe of dat geld ook wordt uitgegeven aan het beoogde doel.
Een gemiste kans is dat geen enkele instelling bij naam wordt genoemd in het rapport. De lezer moet het doen met vage aanduidingen als ‘een aantal instellingen’ of woorden als ‘sommige, enkele, meerdere, de meeste, een deel’ etc. Wel wordt duidelijk dat er enorme verschillen zijn tussen de instellingen. Het aandeel LC-docenten loopt uiteen van 24 tot 78%, het aandeel LB-docenten van 12 tot 70%. Slechts 2 (vak)scholen hebben minder dan 25% LB-docenten, zoals bedoeld in het Convenant. Niet meer dan 3 ROC’s en dezelfde 2 vakscholen halen 60% of meer LC-docenten.
Tamelijk onthutsend is de constatering dat van de veronderstelde arbeidskrapte nauwelijks sprake is geweest. Het lijkt daarom (ook volgens het rapport) voor de hand liggend om de regeling uit te breiden tot alle instellingen. Wellicht is het raadzaam te onderzoeken of niet bestede gelden kunnen worden teruggevorderd.
zie de links hieronder naar de diverse documenten:
EEN ZAK MET GELD IS GEEN ZAKGELD
EEN ZAK MET GELD IS GEEN ZAKGELD (UNIENFTO 18-12-2020)
De Verkenning die het Platform vorig jaar publiceerde maakte duidelijk dat de MBO-instellingen meer dan voldoende middelen hebben om te investeren in de verbetering van de salariëring van het onderwijzend personeel, de leraren.
De Verkenning liet ook zien dat er een toename is van de LB-functionarissen en een afname van de LC-functionarissen. Het gaat daarbij niet om slechts een paar instellingen, maar om een substantieel deel van de instellingen.
De vraag die zich opdringt is:
Waarom doen Colleges van Bestuur daar niets aan? Wat is de achterliggende gedachte, wat is hun motief om maar niet tot actie over te gaan en te zorgen voor een betere salarismix? Immers bij goed werkgeverschap horen bepaalde verantwoordelijkheden. En die wegen des te zwaarder wanneer het gaat om intenties reeds lang geleden vastgelegd in een convenant.
Waarom wordt grote groepen docenten de toegang tot een hogere salarisschaal ontzegd?
Ik zou dat graag willen weten, maar kan er voorlopig alleen maar naar gissen. Gunnen ze (de bestuurders) het de docenten niet? Zijn ze bang dat het financieel uit hand loopt? Biedt het functiehuis en de beschrijving van de functies op instellingsniveau niet de mogelijkheden? Ontbreekt het aan een goede personeelsadministratie, of is er helemaal geen beleid? Zijn ze niet op de hoogte van het Convenant Actieplan Leerkracht uit 2008? Hebben ze geen kennisgenomen van de Verkenning en de oproep om het gesprek aan te gaan met hun OR?
Ik kan me niet voorstellen dat bestuurders van zovele instellingen onwetend zijn, of onwillig, om de voor de hand liggende actie te ondernemen en ervoor te zorgen dat de beschikbare middelen worden ingezet voor het doel waarvoor ze bestemd zijn. Ik kan me niet voorstellen dat bestuurders uit onverschilligheid jegens hun docenten nalaten zich af te vragen waarom ze zoveel geld van de overheid krijgen. En ik kan me helemaal niet voorstellen dat ze voor het gemak alles wat er overblijft maar toevoegen aan het eigen vermogen van de instelling.
Waar blijft al dat geld?
In de laatste tien jaar is 450 miljoen beschikbaar gekomen om de salarissen van docenten in de Randstad te verbeteren en de werkdruk te verminderen. Weer stel ik de vraag waarom dat geld maar zeer ten dele is ingezet voor het beoogde doel? Was het doel al snel bereikt? Van werkdruk geen sprake meer? Werd al meer dan 60% van de docenten in de LC-schaal betaald? Of was er geld nodig voor andere zaken?
Het antwoord op al die vragen is helaas ontkennend. Er is nog steeds een te hoge werkdruk, nog veel te weinig docenten worden betaald in de LC-schaal en het benodigde geld om daarin verandering te brengen ligt gewoon op de plank.
Bij goed werkgeverschap hoort m.i. ook dat je afspraken nakomt. Ik zou me kunnen voorstellen dat de MBO Raad als organisatie van de werkgevers, op basis van de vertrouwensfunctie die zo’n positie met zich meebrengt, de afspraken gemaakt met de overheid zou monitoren. Een periodiek onderzoek naar de nakoming van die afspraken en naar de inzet van de middelen en voortgangsrapportages over de uitvoering van de afspraken zouden niet misstaan.
Eenzelfde rol -vanuit het perspectief van de werknemer- ligt volgens mij weggelegd voor de vakbonden en voor het Platform als vertegenwoordiger van de ondernemingsraden.
Werkgevers en werknemers, bestuurders en ondernemingsraden zouden regelmatig de constructieve dialoog moeten voeren over dit onderwerp. Om te zorgen voor een passend personeelsbeleid dat ook toekomstbestendig is, lijkt mij, die constructieve dialoog essentieel.
Checks & balances?
De overheid gaat bij het verstrekken van gelden aan het MBO uit van vertrouwen en voert geen controle uit op de besteding van de middelen. Men gaat ervan uit dat gehandeld wordt in de ‘geest van de lumpsum financiering’. Maar wat als dat vertrouwen beschaamd wordt en de middelen niet of niet geheel worden besteed zoals bedoeld? Wie moet dan ingrijpen? Moet er wel worden ingegrepen zullen sommigen zich afvragen. Ik vraag me af of we moeten wachten tot de wal het schip keert en de politiek zich ermee gaat bemoeien? Wachten tot men spreekt van een debacle en Den Haag zich voorbereidt op de zoveelste parlementaire enquête, dit keer over falend overheidsbeleid in het MBO?
De vragen die dan gesteld zullen worden laten zich raden: Waarom is het geld niet besteed aan de in de afspraken gemaakte doelen? Waarom is er geen toezicht vanuit de sector zelf geweest? Waarom zijn de adviezen van de ondernemingsraden systematisch in de wind geslagen? Waarom heeft de minister niet gereageerd op signalen uit de medezeggenschap? Was de lumpsum financiering, achteraf gezien, niet een grote vergissing?
Geld in de zak is geen zakgeld
De lumpsum bekostiging die gepaard gaat aan bestedingsvrijheid is evenals de marktwerking een relict uit de jaren zeventig en tachtig. Aan de marktwerking in de zorg wordt nu ernstig getwijfeld. Ook in het onderwijs worden er vraagtekens bij gezet. Wellicht is het tijd om de wijze van financiering van het onderwijs, met name ook van het Mbo te heroverwegen.
Als ik vroeger geld kreeg van mijn moeder om melk te halen dan ging ik daar geen snoep van kopen. Misschien wilde ik mijn zakgeld wel aanvullen of wat in mijn spaarpot stoppen, maar ik liet het wel uit mijn hoofd omdat de gevolgen niet te overzien waren.
Rob Nederkoorn